Basisvertrouwen

“Het hebben van basisvertrouwen betekent dat je kunt vertrouwen op jezelf en op je omgeving.”

Als dit basisvertrouwen, om wat voor reden dan ook, is beschadigd, heeft dat gevolgen voor hoe een kind zijn relaties vorm geeft. Is het bepalend aanwezig, vermijdend, juist extreem aanhankelijk/onafhankelijk? Dat zijn vaak signalen van een gemis aan basisvertrouwen.

Als er in de eerste weken, maanden of jaren geen goede hechtingsband is ontstaan of het kind zijn ouder is verloren, dan zal het kind bang zijn zich over te geven aan de opvoeder. Want het vertrouwen dat de ander er voor hem is en altijd zal blijven heeft het niet. Er zijn kinderen die veel verzet laten zien, met name tegen de opvoeder die het dichtst bij is. Door het negatieve gedrag controleert het kind de relatie; heeft het zelf in de hand dat het wordt afgewezen.

Er zijn ook kinderen waarbij de angst om te verliezen meer op de voorgrond ligt. Zij kunnen geen moment zonder de opvoeder en zijn snel ontstemt of boos.

Onder deze verschijnselen ligt angst om de opvoeder te verliezen of afgewezen te worden aan de basis. Op basis van deze angst ontwikkelt het kind strategieën om met zijn relaties om te gaan.

Een kind met een laag ontwikkeld basisvertrouwen heeft een andere opvoedbehoefte dan een kind met een prima ontwikkeld basisvertrouwen. Dat maakt dat deze kinderen ook andere kennis en vaardigheden van hun opvoeders verlangen.

Door de opvoeders (en leerkrachten) te leren gedrag, gevoelens en intenties van hun kind te benoemen, kunnen opvoeders zelf de ontwikkeling van het basisvertrouwen ondersteunen. Wat het vermogen tot zelfregulatie van het kind helpt ontwikkelen.

“Door eerst op het kind af te stemmen en daarna leiding te nemen, leert het kind dat het gezien wordt en kan/durft het vervolgens de ouder beter te volgen.”